De koektrommel
Mijn nichtje houdt me vanuit haar ooghoeken scherp in de gaten, terwijl haar handje het tweede koekje nadert. Mijn moeder, die de één-koekjes-regel heeft ingesteld, is nog niet naar de keuken gelopen of de kleine toetst of ik er diezelfde koektrommel-wetten op na houd. Ze beweegt haar hand langzaam genoeg om me bedenktijd te geven, maar is glashelder in haar bedoeling: niet ingrijpen betekent dat ze een tweede koekje mag, nu en tot in de eeuwigheid. Dat ik dat even weet. Ik grijp haastig in, de koekjes groeien me niet op de rug.
Op het moment dat een collega zijn tiende koekje op rij uit de figuurlijke trommel pakt, schuiven we ongemakkelijk heen en weer. Niemand grijpt in. Later in de koffiekamer zuchten we dat hij álweer een koekje heeft gepakt. Zo blijft er voor ons niets over, dat niemand daar wat van zegt, het is toch niet normaal. Tíen koekjes al!
De koektrommel vormt een prachtige metafoor voor hoe we cultuur maken met elkaar. Geschreven en ongeschreven regels die beschrijven hoe we met elkaar omgaan. Als wij in ons team afspreken dat we ieder één koekje pakken, en iemand pakt zonder ingrijpen van de anderen een tweede, dan is dat de nieuwe norm. De opleiders van 5d leggen het zo simpel uit dat ik direct door mijn vrij omvangrijke smoezen- en excuus repertoire heen ben. Cultuur maken we met het hele team. Wie zich misdraagt, komt ermee weg omdat de anderen niet ingrijpen. Punt.
Ik slik, want ik liet inderdaad veel koekjes van mijn en andermans brood eten. Van de enkele keer dat ik ingreep, herinner ik me vooral de ijzige stilte van de anderen. Gedoe in teams vermomt zich vaak als persoonlijke conflicten tussen twee personen of partijen. In die dynamiek valt een deel van de groep stil om geen partij te kiezen, om conflict uit de weg te gaan, uit ongemak, omdat het hen niet aangaat, omdat…? Op de tribune keek ik vaak onmachtig toe in de overtuiging geen onderdeel uit te maken van het probleem of de oplossing. Maar dat was ik wél.
Het besef voelt als nieuw gereedschap in mijn handen. Mijn hoofd roept hongerig honderden variaties op de ‘Hoe dan?’-vraag waar de opleiding teamcoach gelukkig de antwoorden op paraat heeft. Het start met het serieus nemen van het gevoel dat er iets niet klopt. Nou ken ik dat gevoel maar al te goed. Dappere pogingen mijnerzijds om dat wereldkundig te maken strandden vaak in discussies over wat er dan precies niet klopt in mijn ogen….Dat moet handiger kunnen, vermoed ik.
In de vele oefeningen die volgen leren we langzaam de wij-taal van het team te bezigen. Ik voel direct het effect als groepslid, ík word aangesproken op mijn verantwoordelijkheid. Aan wat volgt zie ik dat dat voor de anderen ook geldt. Wij hebben allemaal ons aandeel in wat er gebeurt, niemand uitgezonderd. Ik oefen hakkelend wat standaard zinnetjes. Dit ga ik niet in één keer beheersen. Een cursist vat het geheel lekker overzichtelijk samen met de woorden: “Het is doorhebben dat het gaat over dat waar we het niet over hebben.” Om als team te kunnen groeien moeten we leren juist dat onder woorden te brengen, waar we zonder woorden over communiceren.
“Zullen we allebeí nog een koekje nemen?”, oppert mijn nichtje inventief. Ze belooft me plechtig niets tegen oma te zeggen. Terwijl ik haar liefdevol over haar hoofdje aai, prijs ik haar oplossingsgerichte houding. Ze kijkt me ontregeld aan. Ik recht mijn rug: “Nee, één koekje.” Ze huppelt naar haar poppenhuis. De juiste taal is ook hierin alles.
Cindy Stienstra